Tuesday, April 28, 2015

Boekrecensie: Pionieren op Java; De Preanger Rubber Maatschappij onder Amsterdamse regie 1909-1957; door: Peter Hellema



Pionieren op Java; De Preanger Rubber Maatschappij onder Amsterdamse regie 1909-1957; Peter Hellema; Walburg Pers, 2014

Plantages zijn altijd de ruggegraat van de Nederlands-Indische economie geweest. In de 17de eeuw begon dit met nootmuskaatplantages op het eiland Banda in de Molukken, in de 18de eeuw kwam koffie en in de 19de en 20ste eeuw volgden onder andere thee, kina, suikerriet, rubber, palmolie en cacao. Kennis van de plantage-economie is dus noodzakelijk om het verhaal van Nederlands-Indië te begrijpen. “Deze bedrijfsbiografie is mogelijk exemplarisch voor veel bedrijven die in deze periode in Nederlands-Indië actief waren”, zo staat er op de achterkant van het boek. Mijn nieuwsgierigheid was hiermee gewekt.

Uit de inleiding blijkt dat de auteur aan dit onderwerp begon door een koffer die hij toevallig in handen kreeg. Hierin zaten stukken over een rubberplantage op Java. Na verdere bestudering besloot hij dit boek te baseren op het gedetailleerde archief van De Preanger Rubber Maatschappij, dat zich in het Nationaal Archief bevindt. Ondanks de opmerking dat het exemplarisch zou zijn, wordt helaas nergens in het boek de casus geplaatst in de grotere context van de Nederlands-Indische plantage-economie. De tekst verzandt daardoor al snel in een chronologische opsomming van feiten, productiecijfers en personeelswisselingen, die op deze manier weinig relevantie hebben. Over sommige zaken, zoals over de verschillende soorten rubberbomen die werden geplant, zou je juist iets meer achtergrondinformatie willen hebben, maar daar wordt dan niet over uitgeweid. Het meest interessante deel vormt de Japanse tijd, omdat hier duidelijk wordt gemaakt hoe het Japanse bestuur omging met plantages in Nederlands-Indie. Verder kon het boek mij helaas weinig boeien.

Emile Leushuis, april 2015

Friday, April 17, 2015

SUKAMADE EN MERU BETIRI NATIONAAL PARK: LEVEN AAN DE RAND VAN JAVA





Op het overbevolkte Java, 135 miljoen mensen op een eiland zo groot als Engeland, vergeet je wel eens dat er nog plekken zijn waar je werkelijk van alles en iedereen verlaten bent. Het dorpje Sukamade, gelegen in het Meru Betiri Nationaal Park, is zo’n plek; alleen per 4WD jeep bereikbaar over deels slechte wegen. En als toegift moet de jeep ook nog eens twee keer door een rivier rijden. Een tocht naar de rand van Java dus, en dat allemaal om te zien hoe schildpadden eieren leggen op het strand.

Gids Andi en chauffeur Nur pikken mij ‘s ochtend op bij mijn hotel in het plaatsje Kalibaru, in de binnenlanden van Oost-Java. Al snel verlaten we de grote weg (richting ferry naar Bali) en rijden we tussen uitgestrekte rijst- en suikerrietvelden in de richting van Java’s zuidkust. Andi vertelt me dat hij ooit is begonnen als roomboy in het hotel waar ik verbleef, maar is opgeklommen tot gids voor dit 2-daagse tochtje naar Sukamade. Zowel hij als de chauffeur komen uit deze streek en af en toe moeten bekenden onderweg uitbundig worden begroet. Het is al snel een gezellige boel met z’n drieën in de jeep.

Andi heeft enkele stops voorbereid bij lokale huisindustrieën. Eerst zie ik de productie van tahu (tofu). In een schimmige ruimte achter een woonhuis zijn enkele mensen in de weer met sojabonen: vermalen, uitkoken, zeven en persen, totdat het eruit ziet als de blokjes die wij kennen uit de schappen van de supermarkt. Verderop stoppen we bij een productieplaats van gula jawa (Javaanse suiker). Werknemers staan hier boven dampende wadjans te roeren in een bruine, stroperige substantie. Dit is het sap van de kokospalmbloem dat wordt uitgekookt tot Javaanse suiker; een soort borstplaat met lichte kokossmaak, onmisbaar ingrediënt in veel Indonesische gerechten. We passeren een slagboom naar de plantage en rijden daarna tussen aanplant van koffie- en cacaostruiken. Af en toe passeren we een dorpje van plantage-arbeiders. De wegen zijn redelijk en veel verkeer is er niet. Mobiel bereik is al weggevallen.

Even later eten we ons lunchboxje in een warung aan zee. Visserboten liggen hier op het droge. Trage golven waaieren uit over het weidse strand. Voorbij de toegangspoort tot het Meru Betiri Nationaal Park wordt de weg slecht. We hobbelen een steile heuvel op en vanaf de top besluit ik de jeep vooruit te sturen en een half uur naar beneden te wandelen. Meteen is er rust. Vogels fluiten en ik schrik van het klapwieken van een neushoornvogel die luidruchtig wegvliegt. Geritsel in de boomtoppen duidt op apen en inderdaad spot ik enkele zwarte Langoer (leaf monkey) die zich snel uit de voeten maken. En dan het sluitstuk van de dag: om bij Sukamade te komen moet de jeep door maar liefst twee rivieren rijden. De eerste is breed maar ondiep en dus een makkie, maar bij de tweede rivier komt er serieus water via de deurposten naar binnen. Het levert spectaculaire foto’s op.

We verblijven in eenvoudige accommodatie in Sukamade. Dit dorpje ontstond met het openen van de plantage in het begin van de 20ste eeuw. En eigenlijk ziet het er nog steeds uit als toen: drie rijen bamboehuisjes voor werknemers, een stenen hoofdgebouw voor de opzichter en een fabriek waar rubber, cacao, koffie en kokosnoten worden verwerkt. De fabriek is nog operationeel en ik ontdek machines van de firma Braat uit Amsterdam. In de droogkamers hangen honderden rubbersheets uit te waaien.

Na het avondeten stappen we in de jeep en hobbelen in 30 minuten naar de kust. Bij het hoofdkwartier van het nationaal park sluiten we ons aan bij een lokale ranger. De overige rangers hebben zich al over het strand verspreid en wij moeten wachten tot er bericht komt dat een schildpad het strand is opgekropen om eieren te leggen. Afwachten dus en hopen dat we geluk hebben deze avond. Het enige vertier is de overweldigende sterrenhemel, waarin de melkweg duidelijk staat afgetekend. Na een uur kraakt de walkie-talkie met positief nieuws. We
moeten 30 minuten door het zand ploegen en zien dan een schildpad van 1 meter lang, die bezig is zo'n 100 eieren zo groot als pingpongballen in een kuil te werpen. Nadat het dier klaar is gooit ze de kuil dicht en trekt een moeizaam spoor terug naar zee. De eieren worden door de rangers verzameld en begraven op een veilige plek bij het hoofdkwartier. Wij rijden tevreden terug naar ons onderkomen.

De volgende ochtend zijn we weer van de partij bij het hoofdkwartier. We krijgen een emmer met tien kleine schildpadjes mee, die hier pas geleden zijn uitgekomen. Het is nu tijd dat deze in zee worden uitgezet. Als ik de kleine beestjes op het strand loslaat beginnen ze instinctmatig aan een razende spurt richting veilige golven. Het ene schildpadje is een stuk sneller dan de andere, het geheel lijkt wel een wedren. Slechts een fractie van deze schildpadjes zal het overleven en uiteindelijk weer terugkeren naar dit strand om hier zelf eieren te leggen. Met dit project wordt geprobeerd om de regeneratie van de soort zoveel mogelijk op peil te houden. Zo lang Sukamade zo ver van de bewoonde wereld blijft als nu, zal dit strand in ieder geval een veilige broedplaats blijven voor de schildpadden.

Wil je het Meru Betiri Nationaal Park bezoeken en schildpadjes uitzetten? Bezoek onze website www.indotracks.nl.


Emile Leushuis, april 2015
www.indotracks.nl

Tuesday, April 7, 2015

Tobameer, van woeste vulkaanuitbarsting tot idyllisch meer.

Tobameer, van woeste vulkaanuitbarsting tot idyllisch meer.


Het Tobameer is een kratermeer, ontstaan door de uitbarsting van een supervulkaan; 100 kilometer lang, 30 kilometer breed en gemiddeld 500 meter diep. In het midden ligt Samosir-eiland, een langgerekt stuk land op een hoogte van rond de 900 meter. De hoogste bergen van het eiland zijn net zo hoog als de hoogste delen van de kraterrand van de enorme caldera, rond 1500 meter.


De enorme uitbarsting moet tussen 69.000 en 77.000 jaar geleden hebben plaatsgevonden. Een groot gedeelte van de menselijke en dierlijke populatie moet in die tijd zijn uitgestorven door een jarenlange verkoeling van de aarde. De temperatuur daalde tussen de 5 en 15 graden gemiddeld.

Nu leeft op het eiland Samosir en rond het meer een bijzondere bevolkingsgroep; de Toba-Batak. De bevolking heeft een eigen, niet aan het Maleis, verwante taal. Ook de gezichten van de Batak zijn niet Maleis, maar eerder Indochina. Volgens sommige antropologen is op basis van deze aanwijzingen vast te stellen dat ze uit de buurt van Indochina komen, andere houden het op Taiwan. De Batakhuizen met hun puntige zadeldaken zouden wijzen op een overzeese tocht in het verleden.

De traditionele cultuur is gebaseerd op voorouderverering, waarbij de lijn van de ‘clan’ en de eerste stamvader het belangrijkst is. Batak laten zich dan ook begraven op het eigen land, midden in een rijstveld of op de grond bij huis. Zo blijft de ziel van de voorouders verbonden met de familie die nu in het huis woont en de landbouwgrond bewerkt. Zowel de traditionele huizen als de prachtige grafmonumenten zijn op Samosir volop te vinden. Eén van de beste manieren om het eiland en haar bewoners te verkennen is te voet of per fiets. Vanuit het belangrijkste toeristendorp, Tuktuk, loopt een rondweg, die op en neer gaat, langs het meer, door traditionele dorpjes en tussen rijstvelden. Wat meteen opvalt zijn de tientallen kerken. De meeste Batak zijn in de Nederlandse periode christen geworden. Natuurlijk heb je regelmatig prachtige uitzichten over het Tobameer, waarbij je af en toe het gevoel krijgt dat je aan één van de meren aan de grens van Zwitserland en Italie bent; Lago Maggiore, Lago Lugano......

Tijdens je tocht over het eiland kom je vast in aanraking met de vriendelijke Batak. Ze zijn erg makkelijk in de omgang en je maakt grote kans om bij iemand ‘op de koffie’ te gaan. Ook een bezoek aan een schooltje onderweg behoort tot de mogelijkheden. De meeste leraren en leraressen vinden het erg leuk wanneer je naar binnenloopt om vervolgens het Engels met de kinderen te oefenen. Een liedje zingen mag ook, maar houd er rekening mee, Batak worden tot de beste zangers van Indonesië gerekend!!

De belangrijkste toeristische attracties zijn de dorpen Tomok, Ambarita, Simanindo en Pangururan.
In Tomok vind je op een heuvel temidden van de traditionele markt een aantal sarcofagen van overleden Batakkoningen. Ze zijn versierd met gezichten, in grove stijl gebeeldhouwd. Daarnaast zie je diermotieven, zoals de ‘tsjiktsjak’ (gecko) en de karbau (waterbuffel). De eerste beschermt volgens de lokale bevolking tegen inbraak en diefstal en de tweede straalt kracht uit.
Ambarita, een dorp vlak naast Tuktuk is misschien wel de beste plek om een paar goed onderhouden, traditionele Batakwoningen te zien. De huizen liggen aan een pleintje van gelig zand, waar ook nog een grof stenen meubilair staat. Hier werd vroeger recht gesproken. De zwaarste straf was de doodstraf, waarbij de familie van de ter dood veroordeelde de man of vrouw moest opeten.



 Simanindo, een dorp verder aan de noordkant van Samosir, heeft een openluchtmuseum. Ook hier weer een aantal goed onderhouden Batakhuizen. Neem een kijkje binnen als het kan en stel je voor hoe de situatie vroeger was; meerdere gezinnen van één clan woonden in de woning, ’s avonds gescheiden van elkaar door een gordijn. Een gordijntje houdt natuurlijk geen geluid tegen.
Als je een scooter of een auto met chauffeur huurt kun je ook nog naar de hotsprings, net iets ten noorden van het plaatsje Pangururan. Je gaat hier van het eiland af, of eigenlijk het schiereiland, want er is hier een vaste verbinding gemaakt. Borrelend heet water komt hier uit de bodem omhoog en gelige zwavelkristallen zetten zich af op het steen: bewijs dat onder het meer nog steeds een actieve vulkaan aanwezig is. 

Voor sportievelingen zijn er ook mogelijkheden;
Je kunt een trektocht maken naar de rand van de bergen op het eiland Samosir. Op dag 1 loop je naar boven. De nacht breng je door in een eenvoudige lodge, waarbij je natuurlijk bij helder weer een spectaculair uitzicht hebt over het eiland en het meer. Daarna daal je weer af naar het vlakkere deel van Samosir.

Naast het huren van een fiets voor een dag kun je ook een 3-daagse fietstocht maken. Die begint in de plaats Brastagi, ten noorden van het Tobameer. Je fietst voor een groot deel rond het meer. Bij Pangururan fiets je het eiland Samosir op. Vandaar gaat het verder tot aan het eindpunt, Tuktuk.



Tuktuk zelf is een dorp dat bestaat uit meerdere kernen, waarbij je in elke kern wel een paar hotels, guesthouses, souvenirwinkels en restaurants treft. In welk deel je ook verblijft van Tuktuk, er is altijd wel iets te vinden. En het prettige is dat bijna alle hotels direct aan het meer liggen. Een zwembad is dan ook eigenlijk overbodig, want er gaat niks boven een verfrissende duik in het meer.

Wil je meer weten over een verblijf aan het Tobameer? Wij helpen je graag verder.
Http://www.indotracks.nl

Nettert Smit, april 2015
Indotracks.nl